In het nu nog agrarische gebied ten noorden van de Dedemsvaart ligt de buurtschap Terwee. In dit tamelijk slecht toegankelijke gebied bevonden zich in de bezettingstijd niet alleen de vaste bewoners maar ook een aantal mensen, dat poogde zich aan de greep van de bezetter te onttrekken. Over hun belevenissen hebben enige mensen mij willen vertellen.
Achtereenvolgens heb ik gesproken met Nico Knol uit Dalfsen (2003), Marten Knol op Terwee (2005), Hennie Knol uit Dalfsen (2005 en 2006), mevrouw De Boer-Jongsma in Wapenveld (2005 en 2006) en Gerrit Gunnink (Jan Rap) in Almere (2005). Dankzij een oproep van Wessel van de Wal uit Nieuwleusen kon de verblijfplaats van de Boer (geen familie van mevrouw De Boer-Jongsma) in Leek worden opgespoord. Abel werd in 2005 bereid gevonden zijn ervaringen als onderduiker op Terwee te vertellen. Al die gesprekken geven meer inzicht hoe de toenmalige bewoners van Terwee de bezettingstijd hebben beleefd.
Ondergedoken bij Thijs Mijnheer Abel de Boer (geb9-1923) uit Leek moest zich in juni 1943 melden om in Duitsland te gaan werken. Zijn vader, die veehandelaar was en veel mensen kende, zei dat hij wel een plek wist waar Abel kon onderduiken. Daarop werd contact gezocht met Jan Petter van de Holtrustweg; Jan wist een adres voor hem dat ze op konden vragen bij een fietsenmaker op Rouveen. Daarop waren ze op de fiets naar Staphorst/Rouveen gegaan waar ze zich bij de fietsenmaker vervoegden. Na het noemen van een wachtwoord kregen daar het adres van Thijs Mijnheer op Terwee. Daar hebben ze zich vervolgens gemeld. Abel sliep daar aanvankelijk in een hokje in het achterhuis; later kreeg hij de beschikking over een opkamertje. Buiten in het weiland werd voor hem een ondergrondse schuilplaats gemaakt. Bij dreigende razzia's heeft hij er wel geslapen; lekker geslapen had hij er echter niet. Het was er vochtig en de grondlucht was benauwend. Hij heeft er eens een volle week zonder veel plezier moeten doorbrengen. Dat kwam omdat hij op een dag voor Thijs Mijnheer turf ging halen bij een schipper die in de Dedemsvaart lag afgemeerd. Toen hij aan boord gegaan was en de kajuit betrad zag hij een portret van Mussert aan de wand hangen. De schipper stelde bij het horen van zijn accent meteen vast, dat Abel niet uit deze streek kwam en die had zich daardoor erg ongemakkelijk gevoeld. Toen hij na thuiskomst op zijn onderduikadres zijn ervaringen vertelde, raadde Jan Petter hem aan om het hol in het weiland te betrekken. Abel was vertrouwd met het boerenwerk en maakte zich verdienstelijk door te helpen met de voorkomende werkzaamheden. Thijs Mijnheer had op zijn bedrijf ongeveer zeven koeien. Een keer moest Abel een koe wegbrengen. In het Staphorsterveld werd het dier door een ander overgenomen. Het beest was bestemd voor illegale slachting. Te laat bleek dat Thijs had verzuimd om het blikje uit het oor van de koe te halen. Toen men later de huid vond was het voor de politie vrij gemakkelijk te achterhalen waar de koe vandaan kwam. Het geluk wilde dat de betreffende politiemensen betrouwbaar waren. Daardoor kwam het dat Thijs Mijnheer er met een boete van afgekomen was en dat Abel ongemoeid werd gelaten. Abel herinnerde zich dat er op een dag bij Mijnheer een man zich had gemeld. Deze man was ontsnapt uit het kamp Amersfoort. Dat was ook wel te zien: zijn kleren waren heel erg vuil en verwaarloosd. De man had zijn jas en zoveel mogelijk andere kleren buiten moeten uittrekken. Omdat hij leek te bewegen van het ongedierte, wilde men de jas verbranden. En omdat het zo vies was moest het kledingstuk met een hooivork worden aangepakt. Contacten in de buurt In de buurt op en rond Terwee vertrouwde men elkaar volkomen en Abel kon daardoor vrij bij iedereen in en uit lopen. Tijdens de winteravonden werd er veel gedamd en geschaakt. Abel was daar goed in. Als 16- jarige had hij al meegedaan aan wedstrijden. De jongelui trokken voor de gezelligheid en om de tijd door te komen veel met elkaar op. Bij de buren Van de Wal kwam Abel ook vaak om te dammen met Wessel van de Wal. Diens huis was ook een adres waar je veilig naar toe kon gaan. Ook bij de familie Van der Horst aan de Sluizerdijk kwam hij wel. Ook daar was het altijd gezellig met de jongens. 's Zomers werd er aan de kant van de Wijksloot bij Petter voor het huis gevoetbald: de onderduikers tegen de buurjongens. Ze zorgden ervoor dat er dan altijd twee man op de uitkijk stonden, voor het geval er zich Duitsers of andere onbetrouwbare figuren zouden vertonen. In geval van nood kon men wegduiken in een laagte in het land van Egbert Knol. Bij Egbert Knol kwam hij ook wel thuis. Hij had daar bijvoorbeeld met de graanoogst geholpen. Er was daar onder de hooiberg een schuilplaats gemaakt. Abel was er wel eens in geweest maar had daar niet geslapen. Petter was daar ondergedoken en maakte er bij wijze van tijdverdrijf klompen. Lambert en Abel trokken veel met elkaar op. Bij de familie Knol die woonde bij de Boekweitenbrug, werden eens Duitse soldaten ingekwartierd. Men had er geen last van omdat ze slechts toezicht hielden op het graven van mansgaten (ter verschuiling) langs de weg. De spoorwegman bij Pauwel Polman
Bij de familie Petter De stier van Hendrik Visscher Over de Dedemsvaart in Streukel woonde Hendrik Visscher. Daar kwam Abel ook vaak om een potje te dammen. Bij Visscher hadden ze een kwade stier op stal staan. Achter de stier was een schuilplaats voor onderduikers gemaakt. Twee keer was er een huiszoeking geweest.Alles werd overhoop gehaald, maar in de buurt van de stier durfde niemand te komen. Als de deur maar open ging nam het dier onmiddellijk een dreigende houding aan. De lust van de Duitsers om verder te kijken was dan snel verdwenen.
In de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog heeft de boerderij Groot Terwee een bijzondere rol vervuld. Als bedrijfseenheid was het een van de grootste boerderijen uit de. Sinds hun huwelijk in 1916 waren Egbert Knol en zijn vrouw Hendrika Roseboom pachter van de boerderij Terwee, die eigendom was van mevrouw M.D. van Muyden-Pruimers te Zwolle. Toen de oorlog uitbrak telde het gezin Knol acht kinderen. De oudste zoon Egbert was 22 jaar, de daaropvolgende kinderen waren Johan, Hendrik, Jan, Egbert Jan, Nico, dochter Hennie en Marten, de jongste zoon, die 6 jaar was.
In het begin van de oorlog had men op de boerderij alleen te maken met de dagelijkse beslommeringen die in de seizoenen op de boerderij aan de orde waren. De boerderij was 40 hectare groot en er was nog 40 hectare bijgekocht in het Staphorsterveld. Door de bezetters werden ze gedwongen om een gedeelte van het grasland voor akkerbouw te gebruiken. Dat bracht veel werk mee, waaraan ze als veehouder niet gewend waren. Egbert en Johan waren lid van de vereniging “De Zwartewaterruiters". In de schaarse vrije tijd oefenden de leden met hun paarden op Terwee. Toen de Duitsers paarden begonnen te vorderen was het plezier eraf en kwam daar een eind aan. De Jongelingsvereniging vergaderde ook wel eens op Terwee. Men voerde dan bijvoorbeeld debatten over de vraag: "Wie is onze wettige overheid", een vraag die in die dagen in gereformeerde kring aan de orde was. In 1941 was het echtpaar Knol 25 jaar getrouwd. Er werd groot feest gehouden op Terwee: een avond voor de familie natuurlijk, maar ook een avond voor de besturen van de organisaties waar Egbert Knol in zitting had - zoals de Christelijke Nationale lagere school, de Coöperatieve Zuivelfabriek Juliana, en de Fokvereniging. Voorts een avond voor de buren en oud personeel, een middag voor de ouderen en een middag voor de buurkinderen.
Het verzet groeit Naarmate de oorlog vorderde werd de familie Knol meer betrokken bij het verzet tegen de bezetter. Zoon Johan had contact met Jan Petter van de Holtrustweg en de Knokploeg van Jan Gunnink (oom Hein) uit Meppel. Er werd op Terwee met wapens geoefend, totdat Hennie Knol een keer bij kruidenier Galenkamp kwam en de waarschuwing kreeg dat ze maar beter voorzichtiger konden zijn op Terwee. Vader Knol had toen de oefeningen veiligheidshalve maar verboden. Er kwamen steeds meer onderduikers op Terwee, onder meer mensen die zich onttrokken aan de "Arbeitseinsatz". Daarom werd er onder de hooiberg een schuilplaats gemaakt. Vanuit de paardenstal was een ondergrondse gang gegraven die tot onder de hooiberg reikte. De gang kwam uit in een ruimte waar soms wel 10 mensen sliepen. Mannen die er geregeld verbleven waren Adam Admiraal, Sjoerd Vriesinga, Herman Veldkamp, Lambert Petter, Egbert Knol en Klaas Huisman van de Kamperzeedijk. Laatstgenoemde was machinist van het daar staande stoomgemaal. Toen hij weigerde om met de Duitsers mee te werken aan het onder water zetten van de polder Mastenbroek moest hij wel onderduiken. Het was wrang dat hij tijdens een bezoek aan zijn verwanten verongelukte. Hij moet in de ondergelopen polder Mastenbroek van de weg af zijn geraakt en zijn verdronken. De onderduikers op Terwee hielpen, als het in het gebied veilig leek, mee met de werkzaamheden op de boerderij. Voor de vrouw des huizes was het elke dag een hele toer om het gezin van 10 personen, en soms nog eens 10 man onder de hooiberg, van eten te voorzien.
Het verzet van de broers In het gezin deden zich soms felle discussies voor tussen de broers. Volgens Johan ging het verzet tegen de bezetters niet ver genoeg; zijn broers Egbert en Jan waren van mening dat ze voorzichtig moesten zijn, omdat ze ook verantwoordelijk waren voor de zorg voor de boerderij en de mensen die daar verbleven. Johan heeft met Jan Petter en mensen van de verzetsgroep Meppel overvallen gepleegd op het postkantoor van Staphorst en enige distributiekantoren. Een paar weken voor de bevrijding hebben Johan Knol, Joop van der Horst, Harm de Jong en Jan Petter zich gevoegd bij de verzetsgroep Bonvanie in het Staphorster bos. Daar hebben ze de invasie van Franse Parachutisten meegemaakt, de operatie Amherst (1). Op Terwee werden door het Verzet landelijke en regionale geheime bijeenkomsten gehouden. 's Avonds, in het donker, kwamen dan van alle zijden mensen aangelopen. Gerrit Gunnink (Jan Rap) herinnerde zich de prominente verzetsman Van Andel te hebben gezien. Dat was de schuilnaam van de latere minister Smallenbroek. Gerrit's vader, Jan Gunnink (oom Hein), was ook bij die bijeenkomsten.
Pieter Anne Jongsma Behalve de onderduikers onder de hooiberg was in het voorhuis op Terwee soms de commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten Zwolle, Pieter Anne Jongsma, verborgen. Vóór de oorlog was hij verbonden aan de inlichtingendienst in Den Haag. Toen de bezetting een feit was verhuisde hij met zijn gezin naar Zwolle en werd daar leraar Engels aan het Christelijk Lyceum. Hij was echter een van de leidende figuren van de Ordedienst onder de commandant Arie Willem Bijl. De Ordedienst was een organisatie van oud-militairen die vanaf het begin van de oorlog een organisatie hebben gevormd om na de bevrijding de orde te kunnen handhaven. Die "O.D" vond haar medewerkers voornamelijk onder de leden van de vroegere Bijzondere Vrijwillige Landstorm. Jongsma was vanaf het begin van de oorlog bij alle lagen van het verzet in Zwolle betrokken en had goede banden met Henk Beernink (De Groene) en zijn gelijknamige verzetsgroep(2). In september 1944 hielp Jongsma mee de Binnenlandse Strijdkrachten in het gewest Zwolle te formeren onder kolonel G.D.E.J. Hotsz, die gewestelijk commandant van Overijssel was. Jongsma werd plaatselijk commandant. In zijn huis aan de Wilhelminastraat was burgemeester De Koning uit Zwartsluis ondergedoken. Overdag werkte deze in een drukkerij, 's avonds was hij opgenomen in het gezin Jongsma. Omstreeks eind december 1944 vond er als gevolg van verraad een inval plaats om Jongsma te arresteren. Ze troffen hem echter niet thuis, waarop zijn vrouw en de twee oudste kinderen werden meegenomen. Moeder, een dochter en een zoon van 14 jaar werden een aantal dagen in de gevangenis vastgehouden en verhoord. Omdat ze een goed sluitend verhaal hadden werden ze na een paar dagen weer vrijgelaten. Gedurende die dagen voelde burgemeester De Koning zich verantwoordelijk voor de zorg van de twee achtergebleven jongste kinderen. En hoewel niemand hem dat gevraagd had weigerde hij de kinderen alleen achter te laten.kon het gebeuren dat bij de volgende huiszoeking de burgemeester werd gearresteerd en tot de bevrijding in de gevangenis heeft moeten zitten. Jongsma moest vanaf die tijd uiteraard ondergedoken blijven.
Bijles en goede gesprekken Omdat Nico Knol een schoolleerling van hem was en hij zodoende de familie Knol kende, kwam Jongsma op Terwee terecht. Vader Knol en Jongsma konden het goed met elkaar vinden. In het begin van de onderduikperiode op Terwee was Jongsma op een zondag nog een keer mee geweest naar de Gereformeerde kerkde Nieuwstraat. Men had hem dat ontraden omdat er in de kerk leerlingen van hem aanwezig zouden zijn. Maar dat hield hem niet tegen. De bewuste keer was de naam van de predikant die de dienst leidde, niet tevoren aangekondigd. Het bleek Ds. Slomp (Frits de Zwerver) te zijn. De dominee had wel laten merken dat hij Jongsma onder de kerkgangers herkend had. Jongsma verbleef afwisselend op Terwee en op een onderduikadres in Slagharen. Als Jongsma op Terwee was dan zat hij dikwijls te lezen in de voorkamer, waar hij ook de kinderen Knol bijles gaf. Hij heeft Nico en Hennie gestimuleerd om te gaan studeren. Hij maande Johan om rustig te blijven en geen ondoordachte dingen tegenover de vijand te doen. Het contact met Zwolle werd onderhouden door koeriersters. Daartoe behoorde ook de dochter van Jongsma (nu mevrouw De Boer-Jongsma). Op een zondag, niet lang voor de bevrijding, waren ze op Terwee vreselijk geschrokken. Jongsma en zijn dochter waren aanwezig, toen er plotseling twee Duitsers in de kamer stonden. Niemand had hun komst opgemerkt. Mevrouw De Boer- Jongsma herinnerde het zich nu nog dat ze lijkbleek werden en dachten dat ze toen nog zouden worden opgepakt terwijl de bevrijding zo dichtbij leek. Maar het bleek dat het de Duitsers alleen om paarden te doen was.
In het laatst van de oorlog
(H. Buit- Zielman) Noten (1)W.Bakker; Bezetting en verzet, 1940-1945 in Meppel en wijde omgeving blz 104-145 (2)Kees Ribbens; Bewogen jaren Zwolle in de Tweede Wereldoorlog hoofdstuk 7 en 8
|
|
|